Preek  Kleine Profeten Joël

 

Herhaling

Tot nu toe in deze serie over de Kleine Profeten zijn er al twee preken geweest.

Ik probeer even het geheugen op te frissen

De eerste preek ging over de Kleine Profeten als een eenheid.

We zagen toen dat die twaalf boekjes ook samen één boek vormen.

In dat boek van de Kleine Profeten zijn vervolgens het boek Hosea en het boek Joël inleidingen.

Hosea introduceert het thema van de verstoorde relatie tussen God en het volk

En Joël introduceert het thema van de Dag van de Heer

De tweede preek ging over het boek Hosea.

Het bleek toen dat Hosea de profeet van de liefde is, maar ook een boeteprofeet.

God houdt van Zijn volk, maar wordt woedend als het volk zijn liefde niet beantwoord.

Verder zijn de belangrijkste dingen om vast te houden van het boek Hosea:

Dat de naam Hosea betekent: JHWH heeft geholpen

Dat Hosea lang als profeet gewerkt heeft ongeveer tussen 750-725 v. Chr.

Dat hij profeteerde in de hoofdstad Samaria en in Betel en/of Dan, de steden met een heiligdom

Verder profeteerde hij vooral tegen het Noordrijk, dat ook wel bekend staat als Israël of het tienstammenrijk.

 

Inleiding

Maar nu komen we dus bij Joël terecht.

Ook bij Joël, net als bij Hosea, denk ik dat we vooral bepaalde gedeelten van het boek kennen.

Verreweg de bekendste passage is natuurlijk hoofdstuk 3, daar lezen we:

1 Daarna zal zich dit voltrekken:

Ik zal mijn geest uitgieten over al wat leeft.

Jullie zonen en dochters zullen profeteren,

oude mensen zullen dromen dromen,

en jongeren zullen visioenen zien;

2 zelfs over slaven en slavinnen

zal ik in die tijd mijn geest uitgieten.

3 Dan zal ik tekenen geven

aan de hemel en op aarde:

bloed en vuur en zuilen van rook,

4 de zon verandert in duisternis

en de maan in bloed.

Dan komt de dag van de HEER,

groot en ontzagwekkend.

5 Dan zal ieder die de naam van de HEER aanroept ontkomen:

op de Sion, in Jeruzalem, is een toevlucht te vinden,

zoals de HEER heeft beloofd;

ieder die hij roept zal worden gered.

Deze passage is zo bekend, omdat Petrus deze passage aanhaalt in zijn toespraak op de pinksterdag.

Petrus geeft aan dat wat er allemaal op de pinksterdag gebeurt, dat dat is wat de profeet Joël al heeft aangekondigd.

En dan citeert Petrus dus deze passage.

 

Ik denk dat sommigen misschien ook nog wel een andere passage kennen uit Joël.

Een gedeelte dat we kunnen vinden in Joël 2:12-14:

12 Daarom – spreekt de HEER –, keer nu terug tot mij met heel je hart en begin te vasten, te treuren en te rouwen. 13 Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart. Keer terug tot de HEER, jullie God, want hij is genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid. 14 Misschien herroept hij zijn vonnis, komt hij erop terug en laat hij toch iets van zijn zegen over, zodat jullie weer graan en wijn kunnen offeren aan de HEER, jullie God.

Maar op deze twee gedeelten na denk ik dat de rest van het boek voor ons vrij onbekend is.

Daarom gaan we net als de vorige keer op onderzoek uit.

 

We beginnen weer even met vragen als wie, waar, wanneer

Allereerst maar even de vraag wie is Joël?

De naam Joël betekent JHWH is God.

En we lezen in het eerste vers van het naar hem genoemde boek dat hij een zoon van Petuël is.

En verder weten we eigenlijk niets over Joël.

We komen hem en zijn vader verder niet tegen in de Bijbel.

We komen in het boek zelf niets over zijn leven te weten.

Het enige wat we weten over Joël zelf is zijn naam en de naam van zijn vader.

En dan komen we ook bij een ander lastig punt: wanneer heeft Joël geprofeteerd?

Bij Hosea hadden we een datering aan de hand van koningen

Maar bij Joël hebben we zoiets niet.

En ook uit de inhoud van het boek krijgen we niet voldoende aanwijzingen om aan te kunnen geven wanneer hij profeteerde.

Joël is in de meest verschillende tijden gedateerd, van de 9e eeuw tot de tweede eeuw v. Chr.

Mensen hebben hem dus als de oudste schriftprofeet gezien en als de jongste schriftprofeet.

Tegenwoordig worden er vooral twee dateringen gevolgd:

Joël zou kort voor de val van Jeruzalem in 587 v. Chr. gewerkt hebben als profeet

Joël zou omstreeks 400 v. Chr. hebben geprofeteerd.

Van Leeuwen schrijft dan ook in zijn commentaar op het boek Joël:

‘Bij zoveel verschil van mening aangaande de datering van Joël lijkt slechts één conclusie als betrouwbaar over te blijven: Wij weten het niet.’

Maar weten we dan wel waar hij geprofeteerd heeft?

Het boek Joël speelt zich af in en rondom Jeruzalem.

De Sion en de tempelberg vormen voor hem het middelpunt.

Dus de plaats van profeteren zal Jeruzalem zijn geweest.

En hij richt zijn boodschap dus op Juda, dat we ook wel kennen onder een andere naam, namelijk: het twee-stammenrijk

 

Goed, laten we ons dan richten op de inhoud van het boek Joël.

Ik denk dat we gewoon maar even het boek moeten doorlopen.

Het is daarbij goed even de verschillende onderdelen van het boek te bekijken:

De hoofdstukken 1 en 2 zijn profetieën met betrekking tot Juda.

Hoofdstuk 3 is de bekende profetie die Petrus op Pinksteren betrekt

En in hoofdstuk 4 spreekt Joël profetieën over de volken.

In hoofdstuk 1 en 2 staat een sprinkhanenplaag centraal.

Die plaag komt van God

En de boodschap is dan ook dat priesters moeten rouwen en klagen en het volk een vastentijd moet houden en een plechtige samenkomst moet houden.

Het gaat hier om boetedoening voor God.

Het is niet alleen klagen om wat hun overkomt.

Maar er zit ook een besef van schuld in.

Ze roepen tot God in de hoop dat Hij hen genadig wil zijn en de sprinkhanenplaag samen met de droogte weg wil nemen.

Je ziet hier dat priesters en oudsten voorop moeten gaan.

De geestelijke leiders moeten het volk ook leiden in de boetedoening.

 

Toch is Joël niet alleen maar bezig met die sprinkhanenplaag en de droogte en de schaarste die daar uit voort komt.

Hij ziet het als een voorbode voor de dag van de Heer.

Daarover spreekt hij dan ook vanaf 1:15

Nabij is de dag van de Heer,

De dag van ondergang die komt van de ontzagwekkende!

Joël ziet in alles wat er gebeurd de dag van de Heer naderen.

Daarom is boetedoening nu noodzakelijk.

Want God komt met het oordeel op de mensen af.

 

In hoofdstuk 2 wordt het beeld van die dag van de Heer door Joël stevig neergezet.

De boodschap die Joël namens God brengt is dan ook duidelijk.

Die boodschap worden bepaald door die verzen 12-14 die nog wel bekend zijn.

God roept op tot bekering met heel het hart.

De boetedoening moet gepaard gaan met echt verdriet en bekering.

Niet alleen je kleren moet je scheuren, maar vooral ook je hart.

God wordt vervolgens na het beeld van de dag van de Heer ook heel mooi neergezet:

Keer terug naar de Heer, want hij is juist genadig, liefdevol, geduldig en trouw en tot vergeving bereid.

Misschien komt hij op zijn vonnis terug.

Dat misschien heeft niets te maken met Gods willekeurigheid.

Maar het is een uitdrukking van bescheidenheid en de erkenning dat het aan God is om vergeving te schenken.

Laten we ons bekeren.

En we weten dat God een liefdevol en genadig God is.

En we hopen en verwachten zijn vergeving.

Ook in 2:17 moeten de priesters voorop gaan in de smeekbede voor God.

Heer, spaar Uw volk, uw eigendom.

Zodat niet andere volken zullen zeggen: waar is nu hun God?

In het Oude Testament zie je dat vaker gebeuren.

Dat er in het gebed gevraagd wordt aan God om Zijn volk te sparen, zodat niet andere volken kunnen zeggen waar is nu hun God?

 

En dan blijkt ook dat God zijn vonnis herroept.

In 2:18 staat dat de Heer het zal opnemen voor zijn land en zich zal ontfermen over Zijn volk.

Joël mag die boodschap namens God aan Juda in het vooruitzicht stellen.

Als er echte bekering zal zijn bij het volk, dan zal God zich over hen ontfermen.

Het bescheiden misschien van de kant van de mens, wordt door God gemaakt tot een belofte waaraan Hij trouw zal zijn.

Want Hij is een God die tot vergeving bereid is.

 

Als God dan met herstel en zegen komt dan zorgt dat voor een drievoudig effect:

Juda zal Gods naam prijzen, omdat God wonderbaarlijk met hen heeft gehandeld

Juda zal inzien dat God in hun midden is en dat alleen JHWH hun God is

Juda zal nooit weer te schande worden gemaakt.

Het opvallende bij de eerste twee hoofdstukken van Joël die we nu globaal doorgenomen hebben is dat het allemaal erg vaag blijft

We komen bijvoorbeeld niets over de concrete zonden van Juda te weten.

Ze worden helemaal niet expliciet benoemd.

Toen we het de vorige keer over Hosea hadden kon ik bij elk hoofdstuk wel een paar zonden noemen die Hosea het volk verwijt.

Maar bij Joël komen we er niet achter wat de zonden precies zijn die het volk tegen God heeft gedaan.

 

Verder blijft ook die sprinkhanenplaag een beetje onduidelijk.

Gaat het hier over een letterlijke sprinkhanenplaag of over een beeld van een leger.

Een leger dat is als de sprinkhanen.

Beide gedachten worden wel verdedigd.

In ieder geval zal het beeld van de sprinkhanen – of het nu letterlijk gelezen moet worden of als een beeld voor een leger – opkomen uit een heftige sprinkhanenplaag die ze mee hadden gemaakt in Juda.

 

Ondertussen moeten we ons dan afvragen waarom het boek Joël zo weinig specifiek is.

We weten weinig van Joël en de tijd waarin hij leefde.

We weten weinig over de specifieke zonden die het volk had begaan.

En ook de sprinkhanenplaag kan op twee verschillende manieren worden gelezen.

Waarom is het boek Joël zo weinig specifiek?

De suggestie is wel gedaan dat het boek Joël expres zo vaag is.

Een boek als Joël kan dienst hebben gedaan in de tempeldienst.

En kon dan bij rampdagen gelezen worden.

De situatie van hongersnood of oorlog kan dan worden gelezen in de sprinkhanenplaag

En men kon de eigen specifieke zonden invullen op de plekken waar in Joël ze in het algemeen genoemd werden

Hoe meer ik bezig ben met het boek Joël des te meer ik ook voel voor deze gedachte.

Het is een boek geschreven tegen de achtergrond van een concrete situatie en gebeurtenis, maar het boek is zo ingericht dat het breed inzetbaar is bij verschillende rampen en verschillende situaties.

 

Hoofdstuk 3 vervolgt dan met die bekende tekst die Petrus aanhaalt op de pinksterdag.

Ik zal hier niet te lang bij stilstaan aangezien dit een bekende tekst is.

Hoofdstuk 3 geeft aan het vervolg te zijn op het voorgaande.

Daarna zal namelijk dit gebeuren:

God zal zijn volk weer zegenen en zal heel zijn volk de Geest geven

Maar de dag van de Heer blijkt nog niet uit beeld.

In 3:4 blijkt dat wel.

Dan komt de Dag van de Heer.

Ieder die God aanroept zal gered worden, zoals God heeft beloofd.

 

Gods volk blijkt gered te worden, maar hetzelfde kan niet over de volken gezegd worden.

Dat blijkt wel uit het begin van Hoofdstuk 4.

Aan de ene kant wordt Gods volk gered en voor hen is de Sion in Jeruzalem een veilige plek

Maar de volken worden door God geoordeeld en gevoerd naar de vallei van Josafat.

Zoals je in de voetnoten van de NBV kan lezen betekent Josafat: de HEER oordeelt.

Het gaat niet zozeer om een specifieke plaatst, maar om de plaats waar God oordeelt.

God roept de volken op om zich voor te bereiden op de strijd

Om alle legers te verzamelen voor een laatste veldslag.

Maar nu wordt het onkruid in de akker geoogst, samen met het graan.

Nu zal God hun zonden oordelen.

En weer klinkt het refrein van het boek Joël nabij is de dag van de Heer.

Daar zal hij oordelen.

Er ontstaat een hele duidelijke scheiding in Joël 4.

De scheiding tussen het graan en het onkruid.

De scheiding tussen Gods volk en de volken.

De scheiding tussen de gelovige en de ongelovige.

God oordeelt de volken,

Maar voor zijn volk is de HEER een toevlucht.

 

Opvallend zijn de woorden dan in Joël 4:17b

Jeruzalem zal een heilige stad zijn;

Vreemden zullen er niet meer binnengaan.

Hebben we het dan nog over de oude stad Jeruzalem of misschien al over het nieuwe Jeruzalem?

Een mooie vraag om eens over na te denken.

 

We zien zo als we naar de inhoud kijken een beweging in het boek Joël

In H 1-2 is de sprinkhanenplaag een voorbode voor de dag van de Heer.

Het volk van God moet zich bekeren, want die dag is nabij.

Maar God wil zich over zijn volk ontfermen en hen zijn Geest schenken.

Dan zijn we bij Joël 3.

Maar die dag van de Heer zal alsnog komen vertelt dan Hoofdstuk 4

Voor degenen die de naam van God aanroepen is er redding.

Maar voor de volken is er oordeel.

 

Wij, als christenen van na het nieuwe testament, als volk van Christus, kunnen haast niet anders dan het boek Joël ook lezen in het licht van Christus

De heilsbelofte aan Juda krijgt in Christus zijn volle rijkdom.

God wil in Christus zich over Zijn volk ontfermen en hen vergeven.

Door Christus was God in ons midden en zagen we de God die ons redt.

En alleen in Christus is vervuld dat Gods volk nooit weer te schande gemaakt wordt.

En door Christus werd de Geest uitgestort op de Pinksterdag.

In Christus zijn er dan ook geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen, maar we zijn één in Jezus Christus

En dag van de Heer blijkt in het Nieuwe Testament de Dag van de wederkomst van Christus te zijn.

Voor allen die geloven in Christus is er redding op de dag van de wederkomst.

Wie de naam van Christus aanroept wordt gered.

Voor wie in Jezus Christus zijn is er geen veroordeling.

Slot

Het boek Joël introduceert in het boek van de kleine profeten het thema van de dag van de Heer

En de boodschap die op de mensen toen en ook op ons nu af komt is:

De dag van de Heer is nabij.

Keer je tot God

Want alleen als je de naam van de Heer aanroept zal je worden gered.

Voor ons als christenen in de 21 eeuw betekent dat dat we alleen door geloof in Jezus Christus aan het oordeel kunnen ontkomen.

We zingen daar zo direct ook over in Gezang 139.

Hoe Christus voor ons de weg baande zodat wij weer bij God konden komen.

En we zullen Hem bidden of hij ons door Zijn macht wil bewaren.

Zodat we bij zijn komst onstraffelijk wezen mogen.

En we zingen dat in de zekerheid dat mensen die op Gods goedheid bouwen nooit beschaamd zullen worden.

AMEN!

 

 

 

Kleine profeten Joel, 05 NOVEMBER
Ds. M.K. van Rijswijk

© Het Anker, Gereformeerde kerk Vrijgemaakt Zuidwolde (dr)